maandag 24 januari 2011

een groen colbert

De twee deuren van de ingebouwde kleerkast zijn fors in de verf gezet. Bordeauxrood. Zijdeglans. Mijn lief heeft er, in Japanse stijl, met goudverf een tak op geschilderd. Eén grillig gevormde tak met de suggestie van een compleet begroeide berghelling.
Op elke deur hebben we een dofkoperen monsterkop bevestigd. Beide beesten hebben ringen tussen hun kaken geklemd. De deuren kunnen niet sluiten. De kasten zijn te vol. Teveel van alles. Aan de linkerdeur, het territorium van mijn lief, hangt een colbert, het míjne. Een fluwelen jasje met de kleur van jong mos in een felle zomerzon.
Ik houd niet van groen.
Eigenlijk.
Ook niet van fluweel.
Eigenlijk.
Maar dit colbert móest ik hebben. In díe kleur! Van dát materiaal! Het paste precies.
Hóe duur? Wát zegt u? Even schrikken, even slikken, toe maar, mijn lief wordt maar één keer professor tenslotte!
Het feestcolbert hangt al meer dan een jaar  aan die linkerdeur.

Ik droeg het één keer op een feestje in de herfst van 2009: proefdraaien! Welk hemd koop ik hierbij? Dat hemd! Niet goed! Dát hemd! Nee, toch nog weer een ander, het dérde hemd aangeschaft. Even schrikken, even slikken, geeft niet, hij houdt maar één keer een inaugurele rede! Het colbert hing vervolgens twee, drie maanden op dezelfde hanger aan die deur.
In oktober van dat jaar lag ik tien dagen in het ziekenhuis. Viel acht kilo af. Het colbert werd veel te groot.
In november had ik het dag en nacht koud. We kochten thermisch ondergoed. Ik droeg ook
nog eens extra dikke truien. Het bleef ijzingwekkend koud.
Op 10 december hield mijn lief zijn oratie. Hadden wij ons feestdiner met ruim honderd gasten. Mijn lever functioneerde vrijwel niet meer. Ik stonk naar ammoniak. Ik droeg een thermisch hemd met lange mouwen, een extra T-shirt, dat dérde overhemd onder het groene feestcolbert. Door al die lagen was het nauwelijks zichtbaar dat het jasje te wijd is. Mijn huid had dezelfde kleur als het colbert, alleen een paar tinten lichter: Ton sur ton. Een groene shawl om mijn nek tegen de kou.
Maar het wás feest. Ons feest. Omdat mijn vent professor was geworden.

De daarop volgende, vroeg invallende winter was lang, streng en bizar, maar het werd lente. De lente was kort en nat, maar het werd zomer. De zomer was warm genoeg en het werd herfst. En nu is het, vroeger dan ooit, weer winter. Ik kijk door het raam naar buiten.
De laatste bladeren van de Japanse kers, donkerrood, liggen tussen de sneeuw. Donkerder dan onze kastdeuren. De hibiscus en de kastanje zijn kaal, bevroren hortensia’s steken uit de sneeuw, alleen de klimop is flessengroen. In de tuin van de achterburen grijpen kale takken als klauwen naar de grijze hemel.
En boven, op onze slaapkamer, aan die linker koperen knop, tegen die wijnrode deur, onder die grillig gepenseelde naaldboomtak, hangt nog steeds dat groene colbert.
Vandaag is de oratie van mijn lief een jaar geleden. Over twaalf dagen viert mijn nieuwe lever
zijn eerste verjaardag binnen ons nieuwe leven.
Het jasje kleurt me inmiddels goed.
Ik moet alleen, eerlijk is eerlijk, wel weer een paar kilootjes kwijt zien te raken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten