maandag 24 januari 2011

de sprookjesverteller, de onbekende en de dood

Er leefde eens een sprookjesverteller. Hij las oude verhalen en blies ze, al vertellend, nieuw leven in. Of hij verzon nieuwe verhalen en overdekte ze met een laagje zilverachtig stof. Daardoor glommen ze niet zo hard en klonken ze minder angstaanjagend. De verteller had al een heel leven achter zich. Een overvol leven, niet alleen gevuld met pijn, woede, angst en tegenslagen, maar ook met liefde, plezier en bruisende levensenergie.
       Een barre winter kwam en bracht een slopende ziekte mee die de verteller als een jakhals in de nek sprong en op de knieĆ«n dwong. Artsen liepen in en uit. Ze zagen dat de verteller ernstige pijnen had, maar er was niemand die precies kon zeggen waaraan hij leed.
       Op een vroege avond geurde het naar brandend hout en overrijp fruit. Er werd op het raam geklopt. Buiten stond een ongenode gast. Daar wachtte de dood.
       De verteller  zag de dood staan, knikte met zijn hoofd en opende de deur.
       En plots zaten ze samen aan tafel. De dood vertelde aan de zieke dat diens lever het dreigde te begeven en dat er weinig kon worden gedaan. Maar, beloofde de dood, hij zou de verteller niet alleen laten.

In een andere stad, in een ander land, leefde een onbekende. Daar had de dood zich al eerder dat jaar aangediend. Hij had toen iets in het oor van de onbekende gefluisterd, vervolgens gezegd dat hij terug zou keren en was weer verdwenen.
       En nu, terwijl de winter rook naar brandend hout, warme wijn en overrijp fruit, haalde de onbekende uit zijn oude boekenkast een verzegelde enveloppe en legde die op tafel. Hij kuste zijn geliefden, dempte het licht en ging in bed liggen. Zijn leesbril lag op het nachtkastje, hij streelde de kat en wachtte op de dood die terugkeren zou.
       Toen die op het genoemde uur binnentrad om zijn afspraak na te komen, zag hij de enveloppe op tafel liggen. Vol tederheid opende hij deze en las een met de hand geschreven brief.

Lieve Dood,

Als je komt zal ik meegaan, mijn laatste avontuur tegemoet.
Maar beloof me dat je niet al te hebberig zult zijn.
Ik wil dat je mijn erfenis royaal met anderen deelt.
Geef mijn ogen aan iemand wiens blik grauw geworden is.
Zo zal ik het blauw en geel en wit en groen van de komende lente toch kunnen zien.
Geef mijn huid aan iemand wiens levend huis verbrand of vermorzeld is.
Dan zal ik de koestering van mijn geliefden en de verrukking van de zomerzon toch kunnen voelen.
Geef mijn longen aan iemand vol benauwenis.
Op die manier kan ik de voeding zijn van ieder lied en elk gesprek.
Geef mijn hart aan iemand die het nog met gratie dragen kan.
Zo zal het toch voor mijn liefsten blijven kloppen.

En, lieve dood, geef mijn lever aan een echte verteller.
Want ik denk dat er een verhaal in zit.

De dood glimlachte en wist wat hem te doen stond.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten