vrijdag 8 april 2011

Geachte minister Schippers

Deze week ontvangen 200.000 jongeren uit het geboortejaar 1992 een brief van u met de vraag of ze donor willen worden, Ja of Nee. Dat is een goede zaak.
Ik prijs mijn geliefden en mezelf gelukkig dat ik eind 2009 slechts twee dagen op de wachtlijst voor een levertransplantatie hoefde te staan omdat, zoals mijn arts me te verstaan gaf, ik niet veel tijd meer had. Gelukkig zijn er veel mensen die zich zelfs na hun eigen dood, humaan en onzelfzuchtig, om anderen blijven bekommeren door tijdens hun leven een ‘ja’  te laten registreren. Door onze organen na onze dood aan te bieden aan iemand die ernstig ziek is, zijn wij in staat om - als geschenk aan anderen - het leven zelf door te mogen geven. Deze erfenis van onbaatzuchtigheid heeft mijn donor aan mij doorgegeven. Die houding zal ik, namens hem of haar, blijven uitdragen.

Ik ben dus blij met uw brief aan die jongeren. Op 12 april heb ik, om het belang van uw brief te onderschrijven, dan ook ruim honderd leerlingen van het Stedelijk Gymnasium te Nijmegen verteld over mijn levensreddende operatie. Ik was onder de indruk van hun betrokkenheid en compassie. Hen heb ik aangespoord om zich in met een helder ‘nee’, maar liever met een hartstochtelijk ‘ja’ te registreren. Zoals ook u dit voor ogen staat.
Wat u en ik wél maar veel jongeren nog niet weten, is dat in ons land jaarlijks dertienhonderd mensen wachten op een donororgaan. Ruim honderdduizend positiefgeregistreerden zijn nodig om acht tot tien donoren te ‘krijgen’. Jaarlijks komt voor 150 tot 200 wachtenden een donatie te laat. Door de onduidelijkheid van ruim acht miljoen Nederlanders - zij hebben geen keus gemaakt of laten die over aan hun nabestaanden - gaan er jaarlijks zo’n tweehonderd potentiële donoren ‘verloren’. Willen we (dood)zieke mensen toch een tweede levenskans bieden, dan moeten we dus zorgen voor enkele miljoenen (!) positieve donorregistraties. Ik begrijp echter uit verschillende publicaties dat het aantal geregistreerden niet toeneemt. Alle pogingen om via landelijke campagnes en via ziekenhuizen - zoals in Hengelo - donoren te werven, leveren veel minder registraties op dan gehoopt en noodzakelijk.
Als getransplanteerde begrijp ik heel goed dat patiënten uitwijken naar bijvoorbeeld België, waar het donorschap beter is geregeld. Door dit, wat een rotwoord, ‘orgaantoerisme’, brengen deze ‘reizigers’, ongewild en ongewenst, wachtenden uit die landen zelf in een penibeler situatie.
Op 8 februari schreef u een andere brief, ditmaal gericht aan de Tweede Kamer. Daarin liet u weten geen wijziging in het systeem van donorregistratie door te zullen voeren. U hebt, blijkt uit deze brief, net als uw voorgangers te weinig oor gehad voor schrijnende verhalen en te weinig oog voor feiten, cijfers en kansen. Ook bij een eventueel in te voeren Actief Donor Registratie systeem, waar men zich afmeldt als men geen donor wil zijn, behoudt eenieder zijn zelfbeschikkingsrecht.
Tenslotte wil ik u nog een overweging meegeven. In de Volkskrant van vrijdag 11 februari schreef Esther-Mirjam Sent, hoogleraar economische theorie, ten aanzien van argumenten van het kabinet over voorgenomen beleidswijzigingen het volgende: 'Ouders moeten zelf kunnen kiezen naar welke school hun kinderen gaan. Studenten moeten zelf hun onderwijskansen kunnen grijpen. Mensen moeten zelf kunnen kiezen of ze hun organen na hun dood ter beschikking willen stellen.' Verderop schrijft ze: 'We moeten keuzes in goede banen leiden (...) Oftewel, wil het kabinet dat we optimaal gebruik maken van de geboden keuzemogelijkheden, dan dient ze ons te beschermen tegen onze onwetendheid en luiheid.'
Naar mijn opvatting zou een volwassen land de onbaatzuchtige houding van mijn donor als nastrevenswaardig moeten willen beschouwen. De overheid zou dergelijk volwassen gedrag moeten helpen ontwikkelen.

Daarom, geachte Minister, bescherm allen die nu op een wachtlijst staan, en ook allen die er onverhoopt ooit op geplaatst moeten worden, tegen luiheid en onwetendheid en stuur een andere brief naar de Tweede Kamer.