maandag 4 juli 2011

Pijn

Elke ochtend krijg ik, drie kwartier nadat zijn wekker is gegaan, van mijn lief een ontbijt op bed. Groot glas hete thee, een appel en één sneetje vers brood. Kaas of jam. Op zaterdag en zondag aangevuld met een niet al te lang gekookte eitje. Niet meer. Ik ben namelijk weer eens op dieet. En zeven keer per week, een kus op het voorhoofd. Wie dan niet prettig wakker wordt, verdient een helleveeg of vrieskist als partner!
Het is ook makkelijk genoeg om vrolijk en vriendelijk te worden van de Turkse jongeman die enkele keren per week aanbelt om een postpakketje af te geven. Zijn zwarte ogen fonkelen zodra hij een dikke enveloppe, een klein en goed ingepakt doosje of een grofhouten krat aanreikt met de woorden: ’Voor uw vriend. Een cadeautje uit…’ Hij pakt de papieren erbij en spiekt even voor hij zegt: ‘Uit Hongkong deze keer. Wilt u even tekenen namens de professor?’ Waarna we elkaar een prettige dag wensen en ik de voordeur sluit. Makkelijk genoeg.

Er zijn ook al geen ingewikkelde overlevingsstrategieën nodig om mijn buurvrouw over de heg vriendelijk te groeten. We vinden het beiden heerlijk om samen haar tuinman aan het blozen te krijgen en dat is tamelijk eenvoudig. Ook scheppen we er genoegen in om op quasi boosaardige toon te beginnen over elkaars leeftijd en elkaars man, of over een nieuw gekocht kledingstuk waar we helaas al niet meer in passen. Simpel dus.
Iets lastiger valt het mij om onze nieuwe poes te begroeten. Ik wil wel, maar zij is al sinds haar komst, vijf weken terug, in geen velden of wegen te bekennen. Ja, ’s nachts. Dan zit ze in het donker op de bovenste traptree en schreeuwt, nee, als rasechte Siamese poes loeit ze dan om aandacht. Met de kracht van een uit de kluiten gewassen, wakker geschrokken,  hongerige dreumes. Strompel ik ’s morgens slaapdronken naar toilet en badkamer, dan vlucht zij naar beneden en ben ik eindelijk in de keuken gearriveerd dan walmt de verse ochtendkeutel van Hare Majesteit Snel Geschrokken me tegemoet. Zij rent vrijwel ongezien en in elk geval onaantastbaar weer alle traptreden op en zoekt haar heenkomen in het studeervertrek van mijn lief. Om zich daar te verbergen onder een lage kast. Of achter een muur van boeken. Onbereikbaar. Niet makkelijk, allesbehalve simpel, maar och, het valt allemaal nog ‘binnen haar proeftijd’, denk ik dan maar.
Er is echter een ongenode gast mijn leven binnengedrongen die – lijkt het – voorlopig ook niet meer weg te denken is. Het is een heerschap aan wie ik maar niet of nauwelijks kan wennen. Na de transplantatie had ik een aantal zware weken te gaan. Pijn na een zware operatie. De invloed van morfine en andere zware medicatie in de vorm van gruwelijke hallucinaties en manische perioden. De soms loodzware verwerking van een bijna dodelijke ziekte. Het balanceren op de smalle grens tussen leven en dood… En toch, ondanks al die nare ‘bijverschijnselen’, overheerste vooral een euforische stemming: ‘Ik ben er nog en heb het overleefd!’ Maar de dagen werden weken, de heftigheid van de ervaring sleet enigszins, de aandacht kreeg weer normale proporties, er kwamen uren waarin ik volledig kon opgaan in mijn dagelijkse beslommeringen of in het oppakken van nieuwe werkklusjes. En toen, mede door voldoende rust en revalidatie, kwam het gevoel weer terug in de opengesneden buik. Vreemde zenuwpijnen. Uiterst pijnlijke buikspieren die volledig verslapt waren. En altijd maar een drukkende last op mijn buik en maag. Alsof ik een blok beton moet torsen. Niet op mijn schouders, zoals Atlas met de wereldkloot, maar op die kwetsbare en bij vlagen overgevoelige buikstreek.
Nu, anderhalf jaar na de operatie en na een klein jaar revalidatie, is die pijn er vrijwel altijd. Dag en nacht. Bij iedere beweging en handeling. De sluier van pijn is soms bijna transparant als tule, maar vaak nog dicht geweven als dun kaasdoek. En nooit is hij weg.
Elke ochtend, voor dat liefdevolle ontbijtje, doe ik op bed mijn oefeningen. Druk ik mijn bekken in het matras. Til ik mijn billen op. Span en ontspan ik mijn buikspieren. Rol mijn opgetrokken knieën beurtelings naar links en rechts. Voel de rechte en schuine buikspieren langzaam maar zeker steeds meer in beweging komen en kracht herwinnen. Maar toch, nog steeds die pijn. Het feit dat ik na de transplantatie eerst drieëntwintig kilo afviel en inmiddels weer vijftien kilo ben aangekomen heeft ook niet bijgedragen aan een ‘rustig lijf’.
Wegsturen kan ik deze ongenode gast niet. Ik ken zijn naam. Ik moet voorlopig leven met zijn aanwezigheid. Bovendien, hij heeft ook een constructieve functie - dat is waar. Hij waarschuwt me voor ‘te veel en te vroeg en te vaak…’ Daar ben ik hem ook wel dankbaar voor. Maar ik kan niet accepteren dat hij bij tijd en wijle drenst als een kind dat nog meer aandacht wil dan het al krijgt. Dus zal hij moeten leren dat hij zich dient te gedragen. En ik zal hem voldoende aandacht moeten schenken. Hij kan en zal die aandacht krijgen. Maar niet de hele dag. Niet ieder moment.
Er zijn nog veel andere zaken en mensen die ik graag mijn aandacht, zorg en energie geef. Mijn lief en mijn werkzaamheden bijvoorbeeld. De buurvrouw. De pakketbezorger. En natuurlijk die nieuwe poes Hare Majesteit Snel Geschrokken.